Nattere voorjaarskuilen zorgen voor veel onbestendig eiwit

Het extreem natte voorjaar zorgde ervoor dat de eerste snede op veel plaatsen een echte uitdaging was. De draagkracht van de grond was vaak onvoldoende en er was geen zicht op een langere periode met droog en zonnig weer. In de versgrasmonsters van april uitte zich dat al in lage suikergehaltes.

Ook het drogestofgehalte is laag. De analyseresultaten van de eerste voorjaarskuilen bevestigen dat beeld. Het drogestofgehalte is met gemiddeld 380 gram per kilo lager dan het langjarig gemiddelde. Daarbij waren de aprilkuilen nog wat natter (368 gram per kilo product) dan de kuilen die in mei zijn gemaakt (392 gram per kilo). Mede door het lagere drogestofgehalte is het ruwasgehalte ook wat hoger dan gemiddeld.

Ruweiwitgehalte

Het ruweiwitgehalte is met gemiddeld 177 gram per kilo product hoger dan het langjarig gemiddelde. Ook hier valt het grote verschil op tussen de kuilen die in april zijn gemaakt (190 gram per kilo) en de kuilen die in mei zijn gemaakt (165 gram per kilo). Dit grote verschil is ook in de OEB-waarde terug te zien, met voor april een gemiddelde OEB-waarde van 69 en voor mei 44 gram per kilo.

Dit betekent dat zeker voor de vroeg gemaakte voorjaarskuilen voor voldoende pensenergie moet worden gezorgd, zodat een koe al het onbestendige eiwit ook kan benutten. De combinatie van het lagere drogestof- en suikergehalte met een hoger ruwas- en ruweiwitgehalte zorgde ook voor een een wat lastigere conservering van de kuil.

Eiwit heeft namelijk een bufferende werking en een hoger eiwitgehalte zorgt ervoor dat de pH langzamer daalt dan gewenst is. In de uitslagen komt dat naar voren in een hoger boterzuurgehalte (gemiddeld 2,1 gram per kilo product) en een hoger NH3-gehalte (gemiddeld 9,6 procent).