Wekstoffen tegen aardappelmoeheid over vijf tot tien jaar beschikbaar

Lange tijd heerste de gedachte dat aardappelmoeheid onder controle was. De laatste jaren blijkt dat niet het geval. Met nieuwe resistenties en het gebruik van wekstoffen moeten telers het probleem weer onder de duim krijgen.

Wekstoffen+tegen+aardappelmoeheid+over+vijf+tot+tien+jaar+beschikbaar
© Annelinde Holwerda/HLB

Wekstoffen om aardappelmoeheid uit te roeien, zijn over vijf tot tien jaar praktijkrijp. Dat zegt onderzoeker André Machado Bertran van onderzoekslaboratorium en adviesbureau HLB in het Drentse Wijster. Met de juiste gewasrotaties, chemie en resistente rassen zijn aardappelcystenaaltjes jarenlang goed onder controle gehouden.

Maar deze weg blijkt niet houdbaar nu chemische middelen verdwijnen en resistenties worden doorbroken. Als zo'n resistentie wordt doorbroken, dan is het ineens mis en neemt de populatie van de aaltjes in een aardappelperceel explosief toe. Dat laatste heeft een grote schade aan de opbrengst als gevolg.


Uithongeren

In de jaren negentig werd ook al de gedachte geopperd om met wekstoffen de aardappelcysten te lokken en uit te laten sterven door ze uit te hongeren. Dat onderzoek werd na enkele jaren in de ijskast gezet, omdat er geen financiering meer voor was. Dat kwam ook doordat de aaltjesproblematiek langzamerhand beter onder controle kwam door combinatie van grondontsmetting en de opkomst van resistente rassen.

We hebben nu krachtigere wekstoffen die goede resultaten opleveren

André Machado Bertran, onderzoeker HLB

Sinds 2017 doen zich steeds vaker doorbraken voor in de resistentie. De eerste signalen hiervan kwamen uit Duitsland in de resistentie tegen Globodera pallida, het witte aardappelcystenaaltje. Daar bleef het niet bij. Ook uit Nederland kwamen berichten over doorbraken.

Om een oplossing te vinden, werd in 2017 het initiatief genomen voor het onderzoeksproject Pallifit (2017-2021). Daarna volgde het project Rostofit (2020-2024).


Resistentie

Uitbreiding van het onderzoek was nodig omdat ook de resistentie tegen Globodera rostochiensis, het gele aardappelcystenaaltje, werd doorbroken. Die doorbraken worden gelinkt aan de smalle basis van de resistenties tegen deze aaltjes in de aardappelrassen. Dat geldt vooral voor de resistenties tegen G. pallida, maar ook tegen G. rostochiensis blijken de resistenties zeer kwetsbaar.

Als zo'n doorbraak plaatsvindt, dan gaat het ook ineens hard. Zeker bij G. rostochiensis. Het lijkt wat langer te duren voordat de resistentie bij deze aaltjessoort wordt doorbroken, maar zodra dat het geval is, vermeerdert dit aaltje zich nog sterker dan bij een doorbraak van de pallida-resistentie.


Volgens onderzoeker Mark Sterken van Wageningen Research & University (WUR) is een doorbraak nu een kwestie van tijd. Hij vreest dat de doorbraken in resistentie hoge besmettingen kunnen veroorzaken en dus veel schade in aardappelgewassen. Hygiëne is daarbij belangrijk, want bij hoge besmettingen kunnen de aaltjes zich makkelijk verspreiden naar percelen die niet besmet zijn met deze virulente aaltjes.


Rassenkeuzetoets

Sterken adviseert telers direct actie te ondernemen, als zij problemen in het veld zien. 'Niets doen is geen optie', benadrukt hij. 'Doe een soortbepaling en bekijk de teelthistorie. Overweeg in het geval van resistentiedoorbraak een rassenkeuzetoets.'

Bertran zoekt ondertussen naar andere methoden om aaltjes te bestrijden. Het onderzoek naar wekstoffen is daarvoor weer uit de ijskast gehaald. Hij heeft nu vierenhalf jaar bij de universiteit onderzoek gedaan en één jaar bij HLB.


Lokstoffen

Om aan voeding te komen, gebruiken aardappelen lokstoffen. De stof Solanoeclepin A lokt de larven uit de cysten. Door deze stof te isoleren, kan deze worden ingezet om de larven op braakliggend land uit hun cysten te lokken. Door dit onder de juiste omstandigheden wat betreft temperatuur en vocht te doen, is een aanzienlijke reductie van de aaltjespopulatie te realiseren.

In Frankrijk is deze werkwijze in de praktijk getoetst op veldjes van 1,4 vierkante meter. In deze proeven werd 70 tot 80 procent van de larven gedood. Hoewel de omstandigheden op de aardappelvelden hier wat anders zijn, verwacht Bertran dat de werkwijze in de Nederlandse praktijk ook is toe te passen.


Volveldsbespuiting

Op basis van de huidige kennis ziet de HLB-onderzoeker een toepassing voor zich als volveldsbespuiting tegelijk met het zaaien van een groenbemester na de teelt van zomergerst. Potproeven bij HLB hebben na twee toepassingen een doding opgeleverd van 75 procent.

Een herhaling van de toepassing is nodig, omdat niet alle larven in één keer worden gelokt. 'We hoeven niet per se vijf keer te behandelen, maar wel meer dan één keer. Ook een aardappel produceert zijn lokstoffen in golven', legt Bertran uit.


Veldproeven

Dit jaar wil HLB opnieuw proeven doen in kassen. In een onderzoeksvoorstel staan voor de jaren 2026 tot en met 2028 veldproeven gepland. De HLB-onderzoeker verwacht op basis van de eerste resultaten dat over vijf tot tien jaar een methode is ontwikkeld die praktijkrijp is. Hij is niet bang dat het onderzoek over een paar jaar stilletjes in de ijskast belandt. 'We hebben nu krachtigere wekstoffen die goede resultaten opleveren.'

Intussen gaat HLB ook op zoek naar een producent en een toeleverancier die de wekstoffen op de markt gaan brengen. 'HLB gaat de wekstof niet zelf op de markt brengen', zegt Bertran.

Daarnaast zoekt de onderzoeker contact met aardappeltelers om de methode zo goed mogelijk te laten aansluiten bij de gangbare praktijk in de akkerbouw. 'Wij hebben de telers nodig om verder te komen', benadrukt hij.


WUR-onderzoeker Mark Sterken: 'Aardappelcystenaaltjes in Europa lijken precies op elkaar.'
WUR-onderzoeker Mark Sterken: 'Aardappelcystenaaltjes in Europa lijken precies op elkaar.' © Annelinde Holwerda / HLB


Aaltjes in Europa zijn afkomstig uit Zuid-Peru

Aardappelcystenaaltjes zijn rond 1850 vanuit Zuid-Peru naar Europa overgebracht. De aaltjes zijn meegekomen met aardappelmateriaal bestemd voor de veredeling, weet onderzoeker Mark Sterken van Wageningen Research en University (WUR). Tussen 1910 en 1920 werd Nederland zich bewust van het probleem omdat de eerste valplekken zichtbaar werden. Sindsdien zorgden de aaltjes regelmatig voor een hoofdpijndossier. Zo waren er grote uitbraken in de jaren vijftig en negentig. Ook nu zijn er weer toenemende problemen met de aaltjes als gevolg van resistentiedoorbraken. Genetisch onderzoek heeft uitgewezen dat er geen sprake is van een nieuwe introductie van uit Zuid-Amerika, maar van nieuwe selecties uit de Europese populatie. De WUR heeft samen met onderzoeksinstellingen in Frankrijk, Engeland, Duitsland en Portugal onderzoek gedaan naar de herkomst van aaltjes. Informatie uit het DNA-materiaal heeft uitgewezen dat de Europese aardappelcystenaaltjes oorspronkelijk uit Zuid-Peru komen. Het DNA van de aaltjes wijkt duidelijk af van de aaltjes uit het noorden van Peru. 'Op basis van genetische informatie kunnen we vrij precies, op zo'n 20 kilometer nauwkeurig, bepalen waar de aaltjes vandaan komen', zegt Sterken. De dertig veldpopulaties die uit Europa zijn verzameld, lijken precies op elkaar. Dat geldt zowel voor Globodera pallida als voor Globodera rostochiensis. 'Het is allemaal één pot nat', zegt de WUR-onderzoeker. Op het eerste oog zijn beide aaltjes wat betreft uiterlijk niet te onderscheiden van elkaar. Genetisch zijn er wel grote verschillen.

Lees ook

Marktprijzen

Meer marktprijzen

Laatste nieuws

Nieuwste video's

Kennispartners

Meest gelezen

Nieuw op MechanisatieMarkt.nl

Meer advertenties

Vacatures

Weer

  • Vrijdag
    18° / 3°
    0 %
  • Zaterdag
    18° / 3°
    0 %
  • Zondag
    17° / 2°
    5 %
Meer weer