'Sociaal aspect verdient bij innovaties meer aandacht'

Als hoogleraar gewasfysiologie houdt Paul Struik zich vaak bezig met teeltoptimalisatie van landbouwgewassen. Daarnaast is hij gefascineerd door het sociale aspect om innovaties in bestaande landbouwsystemen te kunnen doorvoeren. Dat is volgens hem wereldwijd een onderschat fenomeen.

%27Sociaal+aspect+verdient+bij+innovaties+meer+aandacht%27
© Niek Stam

'In Ethiopië verdelen aardappeltelers hun oogst vaak over drie hopen. De eerste hoop zijn mooie aardappelen, die zijn bestemd voor verse consumptie. Minder mooie aardappelen op de tweede hoop eindigen meestal in veevoer. De laatste hoop met zieke en beschadigde knollen gebruikt de teler juist als pootgoed voor het volgende seizoen.'

Ontwikkelingslanden telen inmiddels meer aardappelen dan ontwikkelde landen

Paul Struik, hoogleraar gewasfysiologie bij Wageningen University & Research

Hoogleraar gewasfysiologie Paul Struik schetst de problematiek van inferieur uitgangsmateriaal in ontwikkelingslanden. Hij wil ermee zeggen dat wetenschappers hoogwaardige technologische oplossingen bedenken, maar dat die oplossingen niet zomaar in de praktijk worden opgepakt.

Na een lange carrière bij Wageningen University & Research gaat Struik met emeritaat. Tijdens zijn afscheidsrede zei hij dat hij zich gaandeweg zijn loopbaan meer is gaan interesseren voor sociologie. 'De synergie met sociale wetenschappen zie ik als extra dimensie in mijn onderzoekswerk.'


Wat is het belang van goed pootgoed in Ethiopië?

'Een ziekte als bruinrot giert door het land en slecht pootgoed zorgt voor versmering. Veel teeltproblemen zijn te ondervangen met goed uitgangsmateriaal. Nu zijn de opbrengsten vaak 10 ton of nog minder, terwijl in potentie ook in Ethiopië 40 ton per hectare mogelijk is.'


Waarom is goed pootgoed niet vanzelfsprekend voor kleine boeren in ontwikkelingslanden?

'Nateelt is daar niet eenvoudig. Dat heeft te maken met ziektedruk, maar ook met het ontbreken van instituties voor certificering of controle. Dit geldt niet alleen voor Oost-Afrika, maar ook voor landen in Azië en Zuid-Amerika. Er is in veel ontwikkelingslanden weinig geld voor goed pootgoed en lokale telers zijn vaak niet overtuigd van de meerwaarde.

'Met promovendi ontwikkelen wij systemen op basis van semicertificering. Doel is dat telers meer oog krijgen voor de vermeerdering van pootgoed. Deze boodschap komt in Afrika nu vooral nog terecht bij grote boeren. Die werken vaak al mee aan projecten van Nederlandse aardappelbedrijven. Kleine boeren zijn lastiger te bereiken.'


U houdt zich veel bezig met de aardappel. Hoe is het succes van het gewas te verklaren?

'De afgelopen decennia veranderde de aardappel van traditioneel gewas in Europa en Noord-Amerika tot belangrijk voedingsgewas wereldwijd. Inmiddels telen ontwikkelingslanden meer aardappelen dan ontwikkelde landen. Dit is niet verrassend. De aardappel heeft een hoog aandeel oogstbaar product. Het betekent dat het gewas efficiënt omgaat met water en nutriënten. Serieuze bedreiging voor de teelt is de klimaatverandering. Dat geldt wereldwijd, maar ook in Nederland. Telers moeten leren omgaan met extreme droogte of juist uitzonderlijk natte jaren.'


Wat is de opbrengstpotentie en wat moeten telers doen om daarbij in de buurt te komen?

'In Nederland is in theorie 100 ton per hectare haalbaar. Maar dan moeten ziekten en plagen buiten de deur blijven en dat vraagt te veel inzet van gewasbeschermingsmiddelen. Voor een optimale opbrengst zijn voldoende groeidagen nodig. Op tijd poten en laat oogsten dus. Maar het is de vraag of dat mogelijk is gezien het veranderende klimaat. Overigens is de opbrengstpotentie in Washington State in de VS met 140 ton per hectare nog een stuk hoger. Dat heeft te maken met meer lichtinstraling en hogere dagtemperaturen.'


Met welke gewassen heeft u zich nog meer beziggehouden?

'Met alle Nederlandse akkerbouwgewassen en wat exotischer ook met cassave en zoete aardappel. Via studenten uit Afrika, Azië en Zuid-Amerika ben ik ook in contact gekomen met inheemse knolgewassen. Interessant is enset, een belangrijk zetmeelgewas in Ethiopië. Ook bij dit gewas is de inzet van studies teeltoptimalisatie met beter uitgangsmateriaal.'


Veredeling is nodig om gewassen te verbeteren. Wat is uw mening over genetische modificatie?

'In elk geval bij ons thuis levert dit soms pittige gespreksstof op. Mijn vrouw, Edith Lammerts van Bueren, is emeritus hoogleraar biologische plantenveredeling en fervent voorstander van klassieke veredeling. Zelf zie ik mogelijkheden voor gmo-technieken in de gangbare landbouw, maar de verwachtingen moeten niet te hooggespannen zijn. Wel zijn wetgeving en maatregelen nodig om co-existentie mogelijk te maken en vermenging te voorkomen, zodat sectoren die dat willen ook gegarandeerd gmo-vrij kunnen blijven.'


Een deel van uw onderzoek is gericht op de fotosynthese. Hoe is die verder te optimaliseren?

'In projecten zoeken we naar potentiële superperformers ofwel mechanismen in gewassen die zorgen voor een hogere fotosynthesesnelheid. Bij brassica's hebben we efficiëntere soorten gevonden. Dit kan gebaseerd zijn op dikkere bladeren, betere lichtbenutting en snellere transport van CO2.

'Een andere insteek is eigenschappen van C4-gewassen als mais en sorghum inkruisen in C3-gewassen, zoals tarwe of rijst. C4-gewassen hebben bepaalde anatomische en biochemische eigenschappen die de binding van CO2 efficiënter maken en daarmee de opbrengstcapaciteit verhogen. Alle ontwikkelingen gericht op versnelde fotosynthese zijn overigens voorlopig nog niet praktijkrijp.'


U gaat met emeritaat. Wat gebeurt er met uw onderzoek en wat gaat u zelf doen?

'Nog een paar maanden ben ik bezig met projecten afronden. Daarna ga ik met pensioen. Gelukkig heb ik langer kunnen doorwerken dan gebruikelijk, want ik heb nog volop ideeën voor onderzoek. Er zijn zoveel ontwikkelingen op het gebied van de gewasfysiologie dat ik eigenlijk jaloers ben op mijn collega's en studenten die doorgaan met onderzoek. Voor wat betreft het hoogleraarschap geef ik het stokje door aan mijn opvolger Jochem Evers.'


Vijf decennia actief bij universiteit Wageningen

Paul Struik (69) groeide op in het Noord-Hollandse Nieuw-Vennep, waar zijn vader werkte bij machinefabrikant Vicon. De beide opa's van Struik waren boerenknecht in de Haarlemmermeer en zijn moeder hielp boerinnen in de huishouding. Zelf werkte de latere hoogleraar in vakanties bij een bollenkweker. Na de middelbare school ging Struik in 1973 landbouwplantenteelt studeren aan de Landbouwuniversiteit Wageningen. Eerst richtte hij zich op graslandkunde en deed promotieonderzoek naar de verteerbaarheid van snijmais. In 1982 werd Struik aangesteld als onderzoeker akkerbouw. Een van zijn eerste onderzoeksopdrachten betrof het reguleren van knolaanleg bij bintjes. In 1984 werkte Struik een jaar in de Verenigde Staten aan de Cornell University in de staat New York. Ook daar hield hij zich bezig met aardappelonderzoek. Terug in Nederland volgde in 1986 promotie tot hoogleraar akkerbouw. Na een fusie met een andere leerstoel werd Struik hoogleraar gewas- en graslandkunde en vanaf 1998 was hij hoogleraar gewasfysiologie bij Wageningen University & Research.

Lees ook

Marktprijzen

Meer marktprijzen

Laatste nieuws

Nieuwste video's

Kennispartners

Meest gelezen

Nieuw op MechanisatieMarkt.nl

Meer advertenties

Vacatures

Weer

  • Vrijdag
    6° / 0°
    10 %
  • Zaterdag
    6° / 0°
    10 %
  • Zondag
    7° / 0°
    10 %
Meer weer