Nieuwe analysemethode voorspelt beschikbaarheid sporenelementen beter

Dat meldt het digitaal kennisplatform Crkls. Uit data van 83 praktijkpercelen blijkt dat de nieuwe analysemethode van Eurofins de beschikbaarheid van sporenelementen in de bodem goed voorspelt. Mangaan is al aangepast in het Handboek Bodem en Bemesting.

Gewastelers dienen sporenelementen in ruime mate toe. Dit gebeurt door basisbemesting met organische mest en/of bladmeststoffen. Voor sporenelementen geldt een optimaal gehalte dat vrij nauw kan zijn wat betreft dosering. Behalve een tekort kan er ook toxiciteit ofwel schade optreden. Van de onderzochte praktijkpercelen is de relatie getoetst tussen het gehalte van de sporenelementen borium, mangaan, koper en zink in de bodem en de aanvoer van deze elementen via bemesting en gewasrespons.

Sterke relatie met bodemeigenschappen

Uit de analyse van de praktijkpercelen blijkt dat de direct beschikbare sporenelementen in de bodem gemeten met de 'nieuwe' analysemethode een sterke relatie hebben met een of meerdere bodemeigenschappen. Daarnaast kwam naar voren dat tussen de direct beschikbare sporenelementen en het gehalte in het blad en/of geoogst product een sterke relatie is. Bij de oude meetmethode bleek deze relatie soms onduidelijk.

Verder is geconstateerd dat op bouwplanniveau de aanvoer van mangaan, koper en zink hoger is dan de afvoer. Voor borium geldt dat de aanvoer in balans is met de afvoer. Ook blijkt voor dit element dat het klei-humuscomplex en in mindere mate het kleigehalte bepalend zijn voor de beschikbaarheid van borium in de bodem.

Zuurgraad

Voor wat betreft mangaan en zink is de beschikbaarheid van deze sporenelementen afhankelijk van de zuurgraad (pH) in de bodem. De beschikbaarheid is laag bij een pH hoger dan 6. Tot slot meldt Crkls dat de beschikbaarheid van koper wordt beïnvloed door (historische) bemesting met organische mest.

De bedoeling is nu dat de bemestingsadviezen in het Handboek Bodem en Bemesting worden geactualiseerd. Het onderzoek is vanaf 2018 tot 2022 uitgevoerd door het Nutriënten Management Instituut, Delphy en Eurofins op zowel zand-, zavel-, als kleigronden in Nederland. BO Akkerbouw zorgde voor de financiering.