Zweefvlieglarven vertragen populatieopbouw trips

Zweefvlieglarven dragen mogelijk bij aan het vertragen van de populatieopbouw van trips. Dat laat LTO Noord op haar website weten na een proef binnen het Functionele Agrobiodiversiteit (FAB+)-project.

Zweefvlieglarven+vertragen+populatieopbouw+trips
© Haijo Dodde

In het project zijn deelnemers op zoek naar manieren om natuurlijke plaagbestrijders aan te trekken om zo bij te dragen aan tripsbestrijding in uien. De impact van de aangelegde akkerranden was vorig seizoen nauwelijks aantoonbaar. In 2021 was er dus meer resultaat.

Ten opzichte van 2020 waren er in 2021 meer zweefvlieglarven dan trips te vinden. Gemiddeld werden over alle bedrijven twintig tripslarven per zweefvlieglarve geteld. Bij twee bedrijven werd de actiedrempel van één trips per blad overschreden. Daar zijn insecticiden ingezet. Volgens LTO Noord is door de plaagbestrijder de actiedrempel op andere bedrijven niet overschreden.


Meest voorkomende tripspredatoren

De zweefvlieglarven waren de meest voorkomende groep tripspredatoren die op het uiengewas werd gevonden. Op het moment dat de beestjes verschenen, vond er een duidelijke afname van trips plaats. De zweefvliegen dragen in ieder geval tot 15 meter van de bloemenrand bij aan biologische bestrijding, schrijft LTO Noord.

Dat is te verklaren, omdat de aantallen trips en zweefvlieglarven niet afweken op 1,5 of 15 meter van de bloemenrand. Wel waren er verschillen zichtbaar tussen de akkerranden in diverse ontwikkelstadia. In het zuiden van Noord-Holland kwam de trips eerder opzetten. Toen stond de rand nog niet in bloei. Daar kwamen de zweefvlieglarven pas na twee tot vijf weken na de komst van trips.


Verschil per regio

In de kop van Noord-Holland kwamen de zweefvlieglarven gelijktijdig of een week na de trips. Daar bloeiden de planten al op het moment dat de trips toenam. Mogelijk is het later verschijnen van de zweefvlieglarven in het zuidelijke gedeelte van Noord-Holland de reden waarom op twee bedrijven in deze regio de actiedrempel werd overschreden.

Verder zijn binnen het FAB+-project op één bedrijf vier verschillende akkerranden ingezaaid, om de werking te vergelijken. De meeste zweefvlieglarven werden aangetroffen op de rand die bestond uit facelia, boekweit, zomergranen en korenbloem. De monoranden met alleen boekweit of facelia hadden naar verhouding meer plaaginsecten dan natuurlijke vijanden. Op alle bedrijven met een gemengde rand waren juist meer natuurlijke vijanden dan plaaginsecten.


Spuitsporen benutten

Een van de deelnemers zaaide ook de smalle randen in de spuitsporen in met een bloemenmengsel. Daar viel op dat er minder of een gelijk aantal trips aanwezig was naast de rand, dan op 15 meter afstand. Op andere bedrijven was dit patroon juist andersom. Mogelijk trekken de randen op deze bedrijven naast predatoren ook trips aan.

Het FAB+-project is een samenwerking van LTO Noord, WUR, NFO, KAVB, IRS, Cosun Beet Company, Mans Weert, Boltha, BO Akkerbouw, The Greenery en LTO Nederland. Doel is de inzet van natuurlijke plaagbestrijders te verbeteren in verschillende teelten, onder meer in aardappelen, uien, appels, peren, lelies en suikerbieten. LTO Noord is de trekker van de pilot akkerbouwgewassen. Daarbij wordt vooral ingezet op experimenten in aardappelen en uien.

Bekijk meer over:

Lees ook

Marktprijzen

Meer marktprijzen

Laatste nieuws

Nieuwste video's

Kennispartners

Meest gelezen

Nieuw op MechanisatieMarkt.nl

Meer advertenties

Vacatures

Weer

  • Zaterdag
    4° / 0°
    90 %
  • Zondag
    15° / 6°
    85 %
  • Maandag
    13° / 9°
    90 %
Meer weer